
Jurisprudentie
BB8823
Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/094012-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/094012-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrech, ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zoals door de raadsman terecht betoogd, is [veroordeelde] niet veroordeeld voor betrokkenheid bij zaak 33, simpelweg omdat deze zaak aan hem niet was tenlastegelegd. Om deze reden moet, gezien de uitspraak inzake Geerings v. Nederland, terughoudendheid worden betracht met toewijzing van een op een dergelijke zaak gestoelde ontneming van wederrechtelijk voordeel. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat [veroordeelde] daadwerkelijk voordeel heeft genoten door betrokkenheid bij de verduistering van de lading in mei 2003. Nu tijdens het opsporingsonderzoek wel is duidelijk geworden dat de loods die [veroordeelde] huurde werd gebruikt om vrachtwagens om te katten, zijn er voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat [veroordeelde] wel geld heeft verdiend met het omkatten van de vrachtwagen, nu deze immers, gelet op de verduistering van vrachtwagen en lading, een andere identiteit nodig had.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 5 september 2007
BESLISSING (ex artikel 36e Sr)
1. De vordering
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 24 maart 2005 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht tot een maximum van € 302.746,00 in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gewisselde conclusies.
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 6 juli 2007
2. De overwegingen
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 22 april 2005 is voornoemde [veroordeelde] onherroepelijk veroordeeld terzake van, voor zover van belang:
1. Opzetheling, meermalen gepleegd;
2. Medeplegen van oplichting
3. Medeplegen van een poging tot verduistering in dienstbetrekking;
4. Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De raadsman van veroordeelde, mr. Fritz, heeft bij conclusies van 15 juni 2005 en 9 augustus 2005 verweer gevoerd en geconcludeerd dat het door de officier van justitie in zijn conclusies van 20 mei 2005 en 15 juli 2005 aangegeven te ontnemen bedrag niet voldoet aan de eisen die daaraan wettelijk gesteld kunnen worden, mede met het oog op de redelijkheid en billijkheid.
De raadsman heeft verder ter terechtzitting het verweer gevoerd dat zaak 33 niet meegenomen mag worden bij de berekening van het te ontnemen bedrag, nu deze zaak tijdens de strafzaak niet aan [veroordeelde] was tenlastegelegd en de uitspraak in de zaak Geerings v. Nederland (EHRM d.d. 1 maart 2007, verzoekschrift 30810/03) in de weg staat aan invordering van het met deze zaak verkregen wederrechtelijk voordeel.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat de uitspraak inzake Geerings v. Nederland niet in de weg staat aan ontneming van het met zaak 33 verkregen wederrechtelijk voordeel. De officier van justitie heeft hiertoe betoogd dat genoemde uitspraak niet verbiedt zaken mee te nemen in de ontnemingsvordering waarvoor weliswaar geen veroordeling is geweest, maar waarvoor wel voldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Zoals door de raadsman terecht betoogd, is [veroordeelde] niet veroordeeld voor betrokkenheid bij zaak 33, simpelweg omdat deze zaak aan hem niet was tenlastegelegd. Om deze reden moet, gezien de uitspraak inzake Geerings v. Nederland, terughoudendheid worden betracht met toewijzing van een op een dergelijke zaak gestoelde ontneming van wederrechtelijk voordeel.
Inhoudelijk wijkt zaak 33 bovendien af van de overige (wel aan [veroordeelde] tenlastegelegde) zaken, aangezien de overige zaken diefstallen van Nederlandse vrachtwagens, meestal zonder lading, vanaf bedrijventerreinen betroffen vanaf augustus 2003 en zaak 33 de verduisting van een lading uit een vrachtwagen door een Litouwse chauffeur in mei 2003. Na deze verduistering is niets meer vernomen van de betreffende vrachtwagen en chauffeur.
In de loods te IJmuiden, waarvan tijdens het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting duidelijk is geworden dat [veroordeelde] deze huurde, zijn goederen aangetroffen die in verband te brengen zijn met de in mei 2003 verduisterde vrachtwagen en mogelijk met de lading. Uit de omschrijving van de in de loods aangetroffen stukken is echter niet op te maken dat daaruit dient te volgen dat de lading zich daadwerkelijk in genoemde loods heeft bevonden. Alleen het woord “verpakking” is hiervoor onvoldoende, nu het mogelijk is dat de aangetroffen goederen zich slechts in de cabine en niet in de laadruimte van de vrachtwagen hebben bevonden. Alsdus zijn er onvoldoende aanwijzingen dat [veroordeelde] daadwerkelijk voordeel heeft genoten door betrokkenheid bij de verduistering van de lading in mei 2003.
Nu tijdens het opsporingsonderzoek wel is duidelijk geworden dat de loods die [veroordeelde] huurde werd gebruikt om vrachtwagens om te katten, zijn er voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat [veroordeelde] wel geld heeft verdiend met het omkatten van de vrachtwagen, nu deze immers, gelet op de verduistering van vrachtwagen en lading, een andere identiteit nodig had.
De rechtbank schat het door [veroordeelde] verkregen wederrechtelijk voordeel met het omkatten van de vrachtwagen op
€ 5.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting van in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak aannemelijk is geworden dat veroordeelde door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor hij is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank ontleent de schatting aan de inhoud van het de navolgende bewijsmiddelen:
• Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, proces-verbaalnummer 00-FIN-008, van de politie Kennemerland, basisteam Bovenregionale Recherche Noordwest en Midden-Nederland, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaren] en afgesloten op 22 maart 2004;
• Een in de wettelijke vorm opgemaakt aanvullend proces-verbaal, proces-verbaalnummer 00-FIN-001.A, van de politie Kennemerland, basisteam Bovenregionale Recherche Noordwest en Midden-Nederland, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaren] en afgesloten op 3 oktober 2005.
Alles overwegende schat de rechtbank het door veroordeelde [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel op een totaalbedrag van € 187.017,00.
Ter terechtzitting heeft de raadsman verzocht het te ontnemen bedrag te matigen, nu de redelijke termijn is overschreden doordat het Openbaar Ministerie gedurende 14 maanden geen actie heeft ondernomen om de zaak op zitting en tot een einde te brengen.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat door de officier van justitie geen valide reden is aangegeven voor het feit dat de onderhavige zaak lange tijd heeft stilgelegen en hierdoor de redelijke termijn is geschonden, zal de rechtbank hieraan geen verdere gevolgen verbinden.
De rechtbank zal op grond van het vorenoverwogene en gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van eerder vermelde feiten het hierna te noemen bedrag aan de staat dient te betalen.
3.De beslissing
De rechtbank legt aan de veroordeelde de verplichting op om ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een bedrag van € 187.017,00
(zegge honderdzevenentachtigduizendzeventien euro).
4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven op 5 september 2007 door
mr. Kingma,
mrs. De Vries en Koolen-Zwijnenburg,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Mos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2007.